(door Sabine Ernst)
Inhoud:
Ontstaansgeschiedenis van het Sinterklaasfeest:
"Het is niet van belang of Sinterklaas echt heeft geleefd of een verschijnsel is, Sint Nicolaas bestaat in ons hart." (Wim Ibo)
Van de heilige Nicolaas zijn
geen eigen geschriften en geen door tijdgenoten gemaakte afbeeldingen bewaard
en er zijn ook geen eigentijdse documenten die hem vermelden. Het enige wat
een enigszins duidelijk blijft, is de naam van de heilige, dat hij in Myra leefde
en werkte, waar hij bisschop was, en dat hij rond 340 overleed, waarbij de 6e
december beschouwd wordt als zijn sterfdatum. Zijn bestaan is waarschijnlijk,
maar niet bewijsbaar. Tegenover het meer dan gebrekkig historisch feitenmateriaal
staan talrijke verhalen en teksten over Nicolaas wat laat vermoeden dat hij
al tijdens zijn leven legende is geworden. Tussen de oudste bewaard gebleven
teksten en de tijd waarin hij leefde, ligt een periode van meer dan tweehonderd
jaar. Volgens historici is een kloof van tweehonderd jaar niet uitzonderlijk
en wijst op het belang van mondelinge overlevering.
De Sint Nicolaaskerk van Myra, het lege graf en de sarcofaag met het stoffelijke
overschot in Bari tonen aan dat er een rijke Nicolaascultus is geweest. Myra
was uitgegroeid tot een pelgrimsoord. Verwijzingen naar verering van Nicolaas
vindt men in de vita van Nicolaas van Sion en in het getuigenis van bisschop
Theodorus op de synode van 787. Nadat het Turkse leger in 1071 Myra binnenviel,
hadden Italiaanse zeelieden het stoffelijk overschot van Sinterklaas weggehaald
en overgebracht naar Bari. Berichten hierover vindt men in vier verschillende
handschriften, twee Latijnse, een Grieks en een Russisch. De datum van de overbrenging
(translatio), 9 mei, werd net als de sterfdag een kerkelijke feestdag.
Het oudste schriftelijk overgeleverde Nicolaasdocument is het verhaal van de
drie veldheren die Nicolaas van een onrechtmatige veroordeling redt, geschreven
door een onbekende Griekse schrijver. De historische achtergronden van dit verhaal
zijn correct en toch is het duidelijk religieus en zijn er bijbelse verwijzingen.
Hoewel dit verhaal in alle latere vitae en veel legendenverzamelingen terug
is te vinden, heeft het in West- en Middel-Europa nooit dezelfde populariteit
gekregen als in Oost-Europa.
In de periode tussen 750 en 850 ontstond de Vita per Michalem, waarbij sommige handschriften als auteur Michael de Archimandriet noemen. De schrijver verwerkte mondeling en schriftelijk materiaal, waarbij het levensverhaal van Nicolaas canoniserend werkte. De Vita per Michalem diende als grondslag voor een andere vita, de Methodius ad Theodorum, die werd toegeschreven aan de abt en presbyter Methodius. Hij werd later patriarch van Constantinopel. Zijn vita vormde de basis van de oudste Latijnse versie van het Nicolaasverhaal, die op het einde van de negende eeuw werd geschreven door Johannes Diaconus. Toen Jacobus de Voragine de Legenda Aurea schreef, vond hij bij Johannes Diaconus de nodige informatie over Nicolaas.
(naar boven)
Nicolaas verwierf tussen de zesde en de twaalfde eeuw een grote bekendheid als
heilige. Vooral nadat zijn relieken in 1087 werden overgeplaatst naar Bari,
nam de Sint-Nicolaasverering in West-Europa enorm toe. Bari werd een belangrijk
pelgrimsoord. Dankzij de vele legenden werd hij door talrijke groepen en gilden
als beschermheilige gekozen. Hij was vooral de patroon van de scheepslieden,
de scheepsbouwers en de vissers. Dat heeft te maken met de legende over de redding
van zeelieden of drenkelingen en ook met het feit dat veel Nicolaas-legenden
via zeelieden in verschillende landen werden verspreid. In veel havens werden
Nicolaaskerken gebouwd. Nicolaas was ook de beschermer van de handelaars en
volgens topografische analysen van de oude hanzesteden liggen de Nicolaaskerken
in de oudste kern. De dokwerkers vereerden hem omdat hij op wonderzame wijze
de lading van een schip weer aanvulde. Verder gold Nicolaas door de legende
van de drie veldheren als de berschermer van de gevangenen en onschuldig veroordeelden.
Ook bankiers en pandhouders deden een beroep op hem omdat hij in een legende
een leugenachtige en onbetrouwbare schuldenaar de les leerde. De apothekers
verwezen naar de geneeskundige kracht van de olie die uit zijn graf in Bari
stroomde. Nicolaas werd door de legende van het pekelvat vooral ook beschermheilige
van de kinderen en de scholieren.
Vele gilden hadden een eigen altaar in de kerk of een aparte kapel, versierd
met een beeld of schilderijen van Nicolaas. Aan hun gildehuis hadden zij een
gevelsteen of medaillon met een afbeelding van hem.
Volgens de Leidse theoloog Van Hengel vallen de gebruiken rond Sinterklaas te verklaren uit de belangrijke rol van de heilige in de kerkgeschiedenis en de vele legenden die over hem bekend waren. Zo heeft hij enkele keren als gulle gever mensen uit noodsituaties gered waarbij hij poogde onbekend te blijven. Na zijn dood wilde men zijn voorbeeld navolgen. Daarom begonnen ouders hun kinderen te verrassen met cadeautjes en snoepgoed. De sterfdag van Sint Nicolaas werd in 1346 door bisschop Jan van Arkel uitgeroepen tot algemene feestdag. In 1647 werd 6 december als officiële feestdag geschrapt omdat na de Reformatie onder een protestants bewind geen plaats meer was voor een officiële verering van de goedheiligman. Doordat Sint Nicolaas beschermheilige van talrijke groepen was, waarvan vele een belangrijke plaats in de maatschappij hadden zoals zeelieden en handelaars, wist Sinterklaas zich volgens Van Hengel echter ook na de Reformatie staande te houden en bleef zijn sterfdag gevierd worden in een protestantse maatschappij. Het protestantisme heeft wel de kerkelijke verering kunnen verdringen maar niet het volksfeest en de viering in huiselijke kring.
(naar boven)Latere auteurs zochten de
verklaring daarvoor niet in de kerkgeschiedenis en de legenden maar in voorchristelijke
volkgebruiken. In de negentiende eeuw ging in Duitsland een beweging van folkloristen
in navolging van Jacob Grimm op zoek naar oudgermaanse wortels van nog levende
gebruiken. Deze beweging kreeg al gauw ook aanhang in Nederland waarbij Verwijs
(1863) als eerste Nederlandse auteur vond dat het Sinterklaasfeest niet alleen
uit de legenden te verklaren was. Volgens hem troffen door Europa trekkende
christelijke missionarissen in de achtste en negende eeuw een bevolking aan,
die heidense goden vereerde. Door christelijke feesten samen te laten vallen
met heidense feesten die op het zelfde tijdstip van het jaar vielen en door
aan heidense gebruiken een nieuwe christelijke kleur te geven, kon de nieuwe
godsdienst snel terrein winnen.
De Germanen kenden uitgebreide winterfeesten waarbij men de wedergeboorte van
de zon en het ontwaken van de natuur vierde. Tijdens het Julhoogtij tussen 25
december en 6 januari verlieten enkele goden hun hemels verblijf, daalden 's
nachts neer op aarde en volbrachten weldaden onder de mensen. Een van de voorwinterfeesten
die in de weken voor het Julhoogtij werden gevierd, ontwikkelde zich volgens
Verwijs nadat het gekerstend was tot het Sinterklaasfeest. Als bewijs noemt
hij het witte paard, het rijden door de lucht en het gezelschap van een 'knecht',
wat zou herinneren aan Wodan. Ook de zonnegod Fro vertoont als vriend van de
kinderen en schenker van vruchtbaarheid in het huwelijk overeenkomsten met Sinterklaas.
Het Wodanfeest, dat op 6 december werd gevierd en omdat het een avondfeest was,
op de avond van de 5 december begon, had zich in voorchristelijke tijd afgescheiden
van het julfeest, dat ter ere van Fro werd gevierd. Vandaar zijn veel kenmerken
van Fro meeverschoven naar 6 december. Volgens Van Gilst verschijnt in sommmige
landen Santa Claus op het kerstfeest, dat een voorzetting is van het heidense
julfeest, omdat niet alle landen deze verschuiving hebben meegemaakt. Deze verklaring
lijkt echter wat vergezocht, het opkomen van Santa Claus is van recenter datum,
zoals later nog wordt uitgelegd.
Na een debat tussen de negentiende-eeuwse
folkloristen en hun tegenstanders kwam er in het begin van de twintigste eeuw
ook serieuzer historisch onderzoek over het sinterklaasfeest. Van Andrichem
(1913) en Meisen (1931) zien de oorsprong van het sinterklaasfeest vooral in
de middeleeuwse kloosterscholen van Noord-Frankrijk. Het geven van geschenken
aan schoolkinderen was eerst verbonden met het kinderbisschopsspel van 28 december
dat in de dertiende en veertiende eeuw ging samenvallen met de feestdag van
Sint Nicolaas op 6 december.
Volgens de legende was Nicolaas zelf een ijverig leerling geweest zodat iedereen
die aan een kloosterschool tot priester werd opgeleid hem als voorbeeld kon
beschouwen. Op de avond voor 6 december trokken de leerlingen bij zonsondergang
in een processie naar het altaar van de heilige Sint Nicolaas. In de kerk werd
zijn levensverhaal voorgelezen of gezongen. Daarnaast werd een mirakelspel over
zijn wonderen gespeeld. Dan kwam Sint Nicolaas de kerk binnen om de bijbelkennis
van de leerlingen de toetsen, de luien onder hen te straffen met een roe en
de ijverige leerlingen met kleine cadeautjes te belonen. De 6e december was
voor de leerlingen een vrije dag. Bovendien kregen de kinderen bisschopsgeld
van de stad om zich te vermaken.
Op 28 december werd het feest van de onnozele kinderen gevierd. De scholieren
kozen een kinderbisschop die dan enkele dagen als bisschop optrad. De kinderbisschop
trok omringd door vermomde en als duiveltjes verklede jongens door steden en
dorpen. Van de bewoners eisten de kinderen geld of lekkernijen. In de kerken
werden straatliederen gezongen, werd gegokt en gebeurden er dus allerlei dingen
die anders in de kerk niet mochten. Soms liepen de festiviteiten ook uit de
hand. Waarschijnlijk daarom werd volgens Meisen het feest van de kinderbisschop
reeds in de dertiende eeuw verplaatst naar de viering van Nicolaas om de ongeregelde
toestanden een beetje te beperken.
Dankzij de goede contacten tussen middeleeuwse kloosters gingen de gebruiken
zich over een grotere regio verspreiden. Uit een Dordtse stadsrekening van 1360
blijkt dat het stadsbestuur op de feestdag van Sint Nicolaas geld heeft uitgekeerd
aan de scholieren. Het feest werd dus toen naar Noord-Frans voorbeeld gevierd.
Wanordelijke uitspattingen kende men in Nederland echter nauwelijks. Na 1400
gingen ook jonge gezellen met bedelversjes in de steden rondtrekken.
In Nederland was Sinterklaas ook een weldadigheidsfeest. Er waren geschenken
voor weeskinderen en bejaarden. In de Sint-Nicolaaskerk van Utrecht werden schoenen
met geld gevuld en aan de armen geschonken. Koorknapen kregen nieuwe schoenen.
Het feest had dus ook een duidelijk sociaal karakter.
In de middeleeuwen waren belangrijke
feestdagen meestal ook aanleiding tot markten en kermissen. Zo waren er ook
Sinterklaasmarkten waar men allerlei lekkernijen en cadeaus kon kopen. Op de
markten was bovendien ook feest, er werd gegeten, gedronken en gedanst. Voor
jongeren was de Sinterklaasmarkt een ontmoetingsplek waar men elkaar vrijers
van speculaas of taaitaai gaf. Zeelieden maakten samen met hun liefje een kroegentocht.
Vaak waren er uitbundige feesten op straat. Na de Reformatie kwam vanaf het
einde van de zestiende eeuw een einde aan de openbare kerkelijke verering van
Sinterklaas en werden bovendien de Sinterklaasmarkten in veel steden verboden
(b.v. 1600 in Delft). Terwijl in veel protestantse landen het sinterklaasfeest
verdween en vervangen werd door het kerstfeest, wist het zich in Nederland staande
te houden, al verschoof het meer naar de huiselijke kring. Maar desondanks bleven
de sinterklaasmarkten in Nederland tot het begin van de achttiende eeuw bestaan,
in Amsterdam zelfs tot de jaren dertig van de negentiende eeuw. In de zeventiende
eeuw poogden verschillende stadsbesturen ook het geven van cadeaus in huiselijke
kring te verbieden. Dit vond niet alleen weinig gehoor bij de bevolking. In
Amsterdam veroorzaakte een verbod op de huiselijke viering en op de sinterklaasmarkt
in 1663 zelf een oproer van woedende kinderen en hun ouders. Het feest was een
traditie die niemand meer wilde missen. Bovendien speelde de tweeslachtige houding
van de overheid een rol. Om schade aan de handelsbelangen en onrust onder de
bevolking te voorkomen, waren de verboden meer schijnconcessies aan de dominees.
Het feest was bovendien te stevig verankerd in huiselijke kringen om nog door
de protestanten bestreden te kunnen worden.
In de vijftiende eeuw bestond er nog geen pakjesavond, maar zetten de kinderen
's avonds hun schoen bij de schoorsteen en kwamen de volgende morgen kijken
wat ze van Sint-Nicolaas hebben gekregen. Ook was toen al het strooien van allerlei
lekkernijen door een geheimzinnige hand bekend.
Al
in de vijftiende eeuw begon in Nederland het proces van de individualisering
van het gezin d.w.z. een ontwikkeling in richting van het kerngezin. Maar toch
bleef men ook bij de huiselijke viering van Sinterklaas nog de banden met de
familie en de buurt houden. Niet alleen de eigen kinderen, maar ook kleinkinderen
en kinderen van buren, vrienden en het huispersoneel kregen cadeaus en lekkernijen
van de goedheiligman. De volwassenen genoten van het plezier van de kinderen.
Er werden wel wat vermaningen gegeven aan stoute kinderen maar toch stond het
opvoedkundige aspect in de zeventiende eeuw nog op de achtergrond. Ook bleef
Sint Nicolaas onzichtbaar, pas in de negentiende eeuw dook hij op in de vorm
van een verklede volwassene.
Tegen het einde van de achttiende eeuw trad vooral in verlichte kringen van
de burgerij de opvoedkundige gedachte steeds meer naar voren. Er verschenen
educatieve prentenboeken en met behulp van beloning en straf moesten kinderen
leren op het goede pad te blijven en een geweten te ontwikkelen. Ook Sinterklaas
kon daarbij helpen doordat hij met het geven van cadeaus kinderen aanspoorde
tot goed leren op school en gehoorzaamheid aan hun ouders. Er waren grote verschillen
in welstand zodat veel kinderen niet eens iets lekkers in hun schoen vonden.
(De afbeelding toont een schilderij van Jan Steen, 17e eeuw)
(naar boven)
Meer nog dan tijdens de Middeleeuwen
werd Sinterklaas in die tijd ook een paarvormingsfeest. Op de sinterklaasmarkten
en bij feesten gaf men elkaar poppen van speculaas of taaitaai. Deze waren als
vrijer en als vrijster te koop zodat zowel jongens als meisjes het initiatief
konden nemen. Wie het geschenk accepteerde, gaf daarmee te kennen dat hij ook
geïnteresseerd was in een relatie met de geefster of gever. Het was ook
mogelijk de koek te weigeren. Bij jongeren afkomstig uit de lagere kringen en
kleine ambachtslieden bestond een vrij grote vrijheid bij de partnerkeuze.
In de welgestelde burgerij was het geven van vrijers en speculaasharten al ingewikkelder.
Meisjes konden waarschijnlijk niet het initiatief nemen. Jongens gaven de vrijster
zelf bij het meisje thuis aan de deur af of lieten een pakje bezorgen. Doordat
het meestal een anoniem geschenk was, moest er al een eerdere ontmoeting hebben
plaats gevonden zodat het meisje een kans had om het cadeau aan de juiste gever
toe te schrijven. Ook hier bestond de mogelijkheid om het geschenk te weigeren,
waarbij de acceptatie hier ook vaak afhankelijk was van de toestemming van de
vader, die daarmee toonde dat hij de gever als toekomstige verloofde accepteerde.
Naast het geven van vrijers
en vrijsters bestond er ook nog het koekvergulden. Jongeren kwamen naar het
huis van de bakker waar een vooravondfeest plaats vond waarbij de klaaskoeken
met bladgoud en zilver werden versierd. Bij deze avondjes met leeftijdsgenoten
werd bovendien ook gegeten, gedronken en gedanst. Ouders uit de hogere en de
opkomende burgerij wilden daarom niet dat hun kinderen naar deze feesten gingen.
De partnerkeuze was meer ingeperkt en men hechte ook meer waarde aan de huiselijkheid.
In de negentiende eeuw werden de feestjes koekvergulden in de burgerij gedisciplineerd
doordat de volwassenen beslisten wie meedeed en bovendien voor een opzichter
zorgden. Maar niettemin bleef er nog voldoende gelegenheid voor plezier. Na
1850 verdwenen de buitenshuis door trouwlustigen uit lagere sociale lagen gevierde
paarvormingsfeesten omdat men zich ging aanpassen aan het gedrag van de sociale
elite waar men binnenshuis vierde.
In de negentiende eeuw werd het in burgerlijke kringen gebruikelijk om ook binnen
het huwelijk geschenken te geven waarbij toen waarschijnlijk alleen de man aan
zijn echtgenote iets gaf en nog niet andersom. Het geven van een geschenk bood
de echtgenoot gelegenheid om in verband met het toenemen van het idee van liefde
als basis voor het huwelijk aan zijn echtgenote steeds opnieuw zijn liefde te
tonen.
In de negentiende eeuw vond er een ingrijpende verandering plaats en werd het
bij de welgestelde burgerij gevierde moraliserende kinderfeest binnenshuis een
ideaal voor de gehele bevolking. Sinterklaas werd het feest van de opvoeders
waarbij beloning voor goed gedrag en straf voor gebrek aan gehoorzaamheid en
vlijt de belangrijkste elementen vormden. Doelgroep waren niet alleen de eigen
kinderen maar ook die van anderen die met behulp van een streng maar rechtvaardig
optredende Sinterklaas op het goede pad moesten worden gebracht. De geheimzinnige,
onzichtbare figuur die stiekem en ongezien de geschenken bracht, was veranderd
in een netjes in bisschopskleding geklede heer die op uitnodiging van ouders
of andere volwassenen de huizen en scholen binnenkwam om de kinderen niet alleen
cadeaus te brengen maar hen ook tot goed gedrag te vermanen. Hierbij nam Limburg
het voortouw waar deze manier van vieren voor het eerst in de jaren veertig
van de negentiende eeuw werd vermeld. Waarschijnlijk had deze viering in katholieke
regio's sneller ingang kunnen vinden dan in protestantse streken.
Werd de goedheiligman vroeger soms nog misbruikt als kinderschrik, zo was dit
nu uit den boze. In prentenboeken uit het begin van de negentiende eeuw zag
men nog wel eens een straffende Sinterklaas die stoute kinderen slaat, maar
meestal ziet men de Sint toch als een eerbiedwaardige beschaafde oude heer optreden.
In 1850 publiceerde hoofdonderwijzer Jan Schenkman uit Amsterdam het boek Sint
Nicolaas en zijn knecht met zestien versjes en bijbehorende paginagrote plaatjes.
Er bestonden luxe versies met kleurenlitho's voor kinderen van welgestelde burgers
maar ook eenvoudige versies met ongekleurde plaatjes. Het boek kende tal van
herdrukken en veel kinderen kenden de versjes van buiten. Schenkman heeft met
zijn boek bijgedragen aan de doorbraak van de nieuwe Sinterklaas en van een
aantal vernieuwingen in de feesttradities. De appels van oranje, de stoomboot
en Zwarte Piet hebben waarschijnlijk hun oorsprong in het boek van Schenkman.
Ook het bekende Sinterklaas-liedje 'Zie ginds komt de stoomboot' is afkomstig
uit zijn boek.
Het geven van geschenken tussen volwassen familieleden werd in burgerlijke kringen steeds gebruikelijker. Na 1850 ziet men advertenties verschijnen met geschenken voor heren wat erop duidt dat nu ook vrouwen cadeaus aan volwassen mannelijke familieleden gaven. Dit had zeker ook te maken met het feit dat vrouwen in burgerlijke gezinnen tenminste binnenshuis een betere positie hadden gekregen.
In de loop van de negentiende
eeuw groeide in burgerlijke kringen het besef dat er iets gedaan moest worden
aan de verschillen tussen arm en rijk. Er werden comités van dames uit
burgerlijke kringen opgericht die voor arme kinderen op scholen en in weeshuizen
Sinterklaasfeesten organiseerden. Ook hier speelde het opvoedkundige aspect
een rol. Met het verdelen van geschenken wilde men het schoolbezoek bevorderen.
Kinderen die geregeld naar school gingen en bij de Sint bekend stonden voor
vlijt en goed gedrag, kregen grotere cadeaus. Met de komst van de leerplichtwet
in 1901 verloren deze vieringen veel van hun corrigerende functie. Maar de dames
gingen nog door tot 1919. Toen begon men het bevoogdende karakter van hun feesten
te ouderwets te vinden. Na de Eerste Wereldoorlog waren er wel nog Sinterklaasfeesten
voor kinderen uit arme gezinnen, maar nu gefinancierd door vereningingen en
gemeenten.
Met de toenemende industrialisering waren de fabriekseigenaren steeds meer afhankelijk
van de welwillenheid en tevredenheid van hun werknemers. Ze moesten daarom laten
zien dat ze goed voor hun personeel zorgden. Dus vonden er sinterklaasvieringen
in bedrijven plaats, waarbij de kinderen van de werknemers maar in sommige bedrijven
ook de werknemers zelf geschenken kregen. Op die manier kon de band tussen werkgever
en werknemer worden gesterkt.
In de eerste helft van de twintigste eeuw ontstonden met sport-, jeugd- en buurtverenigingen
nieuwe sociale verbanden buiten de familie. Ook hier vonden sinterklaasfeestjes
plaats waar de goede Sint aan kinderen en soms ook aan volwassenen cadeautjes
gaf.
De traditie van de feestelijke
intocht begon in Limburg en zette later ook door in de steden in het westen
van het land. Vaak had de intocht ook een commerciële achtergrond. Zo maakte
Sinterklaas in 1919 een ritje door de stad Dordrecht met als eindpunt het warenhuis
dat de tocht financierde. In 1925 vond opnieuw een intocht plaats maar nu georganiseerd
door een liefdadigheidscommissie die collecte hield voor een goed doel. In Eindhoven
was de optocht al in 1924 overgenomen door een liefdadigheidsvereniging.
In 1934 vond in Amsterdam de eerste feestelijke intocht van Sinterklaas met
de stoomboot plaats. Deze intocht was duidelijk geïnspireerd door Schenkmans
versje 'Zie ginds komt de stoomboot' in zijn boek Sint Nicolaas en zijn knecht.
Andere steden volgden het voorbeeld. Nu hebben bijna alle steden feestelijke
intochten en andere sinterklaasactiviteiten op hun programma staan. De goedheiligman
wordt daarbij door de burgermeester persoonlijk ontvangen en voor een bezoek
op het stadhuis uitgenodigd.
Voor de Tweede Wereldoorlog bestonden bij de sinterklaasviering binnenshuis nog grote verschillen tussen arm en rijk en tussen stad en platteland. Zo was een feest met cadeaus voor de kinderen en een gezellig feestje met gedichjes en surprises bij arme gezinnen op het platteland nauwelijks bekend. Daar vonden kinderen vaak alleen een speculaasje in hun schoenen en wanneer het jongste kind van een gezin niet meer in de goede Sint geloofde, was het ook daarmee afgelopen.
Pas na de oorlog werd met
de toenemende welvaart de pakjesavond een algemeen verschijnsel in het gehele
land. Eerst waren het nog kleine cadeutjes maar met de jaren werden de geschenken
steeds groter.
Sinterklaas veranderde in een opa-achige kindervriend die stout zijn alleen
nog als een vergissing beschouwde. Het opvoedkundige karakter van het feest
heeft plaats gemaakt voor het gulle geven en verwennen zonder dat daarvoor van
de kinderen een tegenprestatie wordt verwacht. Daarom speelt de dreiging met
de roe of met de zak geen rol van betekenis meer. Ook de rol van kinderen die
niet meer in Sinterklaas geloven is veranderd. Het betekent niet langer het
einde van de viering. Zij krijgen een actieve rol en gaan zelf gedichten schrijven,
surprises knutselen en cadeautjes geven aan andere familieleden. Kinderen hebben
nu door de gedichten en surprises de kans hun ouders op te voeden.
In veel gezinnen worden lootjes getrokken zodat iedereen slechts voor één
familielid een cadeau hoeft te kopen. Daarbij zijn er vaak ook afspraken over
het maximum te besteden bedrag. Wanneer dat bedrag het budget van de kinderen
overstijgt, krijgen zij van de ouders extra zakgeld toegestopt.
Ook op scholen wordt Sinterklaas
gevierd. Bij de jongere kinderen op de basisscholen komen Sinterklaas en Piet
in de klas om kleine cadeautjes te verdelen. De oudere kinderen trekken van
te voren lootjes om dan bij het feest elkaar cadeautjes te geven. Natuurlijk
horen daar ook gedichtjes en surprises bij. Ook in hun klas komt de Sint vaak
nog even langs, alleen brengt hij dan bij hun veel minder tijd door dan bij
de jongere kinderen.
In haar boek De granalenpelster beschrijft Nilgün Yerli hoe zij haar eerste
sinterklaasviering op school beleefde nadat ze op tienjarige leeftijd net vanuit
Turkije naar Nederland was gekomen:
"Ik woonde pas kort in
Nederland toen er in de klas lootjes werden getrokken. Ik wist niet waarom,
maar moest wel meedoen. Ik trok een lootje met de naam 'Andre' erop. Wat moest
ik met Andre, dat was nou net het jongetje dat mij pestte en uitschold voor
'Turkie, Turkie, broeke jurkie'. Hij gaf me altijd een schop tijdens de gymles,
en nu stond hij op het briefje in mijn hand. De leraar zei: 'Sinterklaas komt
en jullie moeten een cadeau kopen voor degene die op jullie lootje staat.' Wie
was Sinterklaas? En waarom moest ik een cadeu kopen voor die etter? Op 5 december
moesten alle cadeaus en gedichten klaar zijn, want Sinterklaas kwam dan naar
onze school. Ik begreep de helft van de gebeurtenis niet, maar toen de oude
man binnenkwam vond ik hem verdacht veel lijken op onze kerstman (Noel Baba
in het Turks), maar bij ons kwam de kerstman pas op 31 december. Later ontdekte
ik dat er hier ook een kerstman was, en toen begreep ik helemáál
niets van Sinterklaas.
We hadden allemaal cadeaus voor elkaar gekocht. Iedereen kreeg er één,
behalve Andre, en Hilda kreeg er twee. Ik vond Hilda aardig en Andre niet, daarom."
Bovendien zijn er nu ook Sinterklaasfeestjes in vriendenkring gebruikelijk waarbij de viering in gezinsverband model staat. Op die manier krijgt ook de vriendenkring meer het karakter van een familie. De vieringen in bedrijven zijn in de loop van de jaren veranderd. Werden er in de jaren vijftig nog grote feesten georganiseerd door de leiding van het bedrijf, nu zijn er kleine feestjes op de afdelingen waarbij het initiatief meer van de medewerkers op de afdeling uitgaat. Ook deze feestjes volgen het model van de viering in familiekring. Er worden lootjes getrokken om aan collega's een cadeau met bijbehorend gedicht en surprise te geven. Voor de duur van het feest bestaat er geen verschil in rang zodat ondergeschikten de mogelijkheid krijgen met spotrijmpjes kritiek te oefenen op hun superieuren. Soms brengen ook Sinterklaas en Piet een bezoek aan deze feestjes om de medewerkers, die op deze dag even weer in de goedheiligman 'geloven', een beetje op een grappige manier de les te lezen. De vieringen dragen ertoe bij de samenwerking in de bedrijven bevorderen.
In de afgelopen jaren wordt
steeds meer geklaagd dat de kerstman Sinterklaas dreigt te verdringen. Maar
de concurrentie tussen Sint Nicolaas en de kerstman is een veel ouder verschijnsel.
Al in de negentiende eeuw bestond er concurrentie door de Franse Père
Noël. En rond 1850 deed Jan Schenkeveld, met hart en ziel fan van Sinterklaas,
zijn beklag over de uit Duitsland afkomstige kerstboom en legde Sinterklaas
de woorden: "Maar 'k wijk niet voor een boom, hoe fraai hij is versierd"
in de mond.
Tegenwoordig komt de concurrentie van de Amerikaanse kerstman, van Santa Claus.
En deze is eigenlijk een gemuteerde Nederlandse traditie die vanuit Amerika
weer over kwam waaien.
In het begin van de kolonisatie van Amerika bewaarde elke groep kolonisten de
eigen tradities. Het eerste document van een Nicolaasviering in New York is
uit het jaar 1773, meer dan honderd jaar na de overname van Nieuw-Amsterdam
door de Britten. De Nederlanders bewaarden ook in Amerika hun sinterklaasfeest
terwijl de Duitsers het kerstfeest vierden met het kerstkind. In de loop der
jaren ontstond door vermenging van de verschillende oude tradities een nieuw
feest, waarbij de viering verschoof naar 24 december en sterker leek op de Duitse
traditie terwijl de Nederlandse naam herkenbaar bleef. Een gedicht, in 1822
geschreven door Dr. Clement Clarke Moore, gaf aan Santa Claus een eigen Amerikaans
gezicht. Santa Claus toonde geen uiterlijke kenmerken meer van religeus-katholieke
afkomst, de mijter werd ingeruild door een Duitse kaboutermuts. Alleen de rode
kleur werd bewaard. Het paard heeft plaats gemaakt voor een slede, getrokken
door acht rendieren. Santa Claus klimt zelf door de schoorsteen en vult de kousen
van de kinderen. Hij is meer gezellig dan statig en heeft niet het belerende
en dreigende karakter dat men in de Europese kinderliteratuur van die tijd tegenkomt.
De Amerikaanse kinderen kennen hem als een lachende en vrolijke opa-figuur.
Veel sneller dan met Sinterklaas in Europa begon in America de commericialisering
van Santa Claus. Een van de bekendste voorbeelden is de reclamecampagne van
een softdrinkfabrikant die Santa Claus voor de promotie van zijn product misbruikte.
Begin jaren 90 werd in talloze krantartikelen en ingezonden brieven de teloorgang
van het sinterklaasfeest betreurd. Terwijl volgens een NIPO-enquête in
1980 nog 70% van de Nederlanders Sinterklaas vierde, kelderde dat in 1991 naar
51%. De winkeliers kregen de schuld want zij begonnen te vroeg met de kerstetalages
wat ten koste ging van het oer-Nederlandse sinterklaasfeest. Verder verweet
men de kerstman dat hij Sinterklaas dreigde te verdringen.
Maar eind jaren negentig wint het Sinterklaasfeest weer aan popularitet. Uit
NIPO-onderzoek blijkt dat in 1999 56% van de Nederlanders het feest heeft gevierd
en in 2000 57%. Dit jaar wil ruim 60% van de Nederlanders Sinterklaas vieren.
Het Sint-Nicolaasgenootschap kan dan ook met volle tevredenheid vaststellen
dat het feest in opmars is. Er worden weer meer Sinten en Pieten gevraagd en
winkeliers versieren hun etalages weer meer in sinterklaassfeer. Sint en Piet
zijn dus terug van nooit weg geweest.